Het was de dag van het Rabilskycongres
en dus hoefde ik die middag niet te werken. 's Ochtends hielp
ik nog wat met het hooien, het voeren van de varkens, het schoonmaken
van de koeienstallen en het rapen van eieren. Rond de klok van
enen stapte ik met een zak vol tweeduimsdikke boterhammen met
spek op de fiets. Voor onderweg want ik had net een stevige stoofschotel
met varkensvlees achter de kiezen. "Het zal mij benieuwen of het
je lukt", zei mijn vader bij het afscheid.
Na een reis met weinig oponthoud
arriveerde ik vroeg genoeg in Haarlem om samen met Jeroen nog
een patatje te kunnen eten. Het gebeurt me niet vaak dat ik aardappelen
in deze vorm eet.
Ietwat onzeker door het bier,
zette ik mijn fiets weer in beweging. Het congres was voorbij,
hoewel het rumoer uit de bovenwoning nog tot in de kleine uurtjes
door de straten van de binnenstad van Haarlem zou galmen. Mijn
doel was bereikt en ik kon de thuisreis aanvaarden. Het liep tegen
zevenen die ochtend toen ik het bord 'West Knollendam' passeerde.
Thuis wilde iedereen meteen weten hoe het gegaan was. 'Ze komen",
zei ik. "Ha", riep mijn moeder en haar gezicht klaarde op, "eindelijk
weer eens visite." "Zeven van die stadsbleekneuzen op bezoek",
grinnikte mijn vader. Toen gingen we allemaal weer aan het werk.
Slapen kwam vanavond wel weer.