Koperwiek
Zoals
de immer wakkere Jeroen de Haan op deze pagina's onlangs nog fijntjes
ter sprake bracht, heb ik de gewoonte ontwikkeld de tegenstanders
die mij verslaan een enorme veer in de kont te steken, terwijl
de tegenstanders die door mij glansrijk van het bord gezet worden,
nogal badinerend tegemoet getreden worden. Deze strategie is er
uiteraard op gericht te allen tijde het eigen spel als zo goed
mogelijk te afficheren. In plaats van aan te geven dat de tegenstander
slechts laaghartig profiteerde van mijn prutserige fouten -want
dat is natuurlijk altijd het geval- dicht ik hem grote technische
kwaliteiten en een magistraal inzicht toe. Bovendien wil ik als
écrivain publique niet al te veel vijandelijkheden
oproepen. Af een toe een Stortbakje van polemische aard
is wat anders dan iedere keer als een gefrustreerde beer met modder
smijten naar je overwinnaars.
Maar waarom kom ik nu voor de draad met mijn,
in de ogen van De Haan ergerlijke, bijna Duitse, hebbelijkheid.
Welnu, dat doe ik omdat ik wederom meen een lofzang te moeten
houden. Maar dan één op zuiver oprechte gronden,
want ik heb hem gezien,... onze aanstaande kampioen. En
dat op een klamme dinsdagavond in november. Om een parallel met
een historische figuur te schetsen: hij kwam, hij zag en hij overwon.
Eindelijk maakte ik geen grove blunders, ik opende scherp, ik
ontwikkelde druk, ik speelde naar voorbeeld van Jos Nunnink een
verrassende lange rollade, ik ontketende een pionnenbestorming,
maar ik kreeg te maken met deveine. Hij weerlegde alles
eenvoudig en combineerde mij op briljante wijze, met een letale
doelgerichtheid, van het bord. Hij speelde toegewijd als een diaken,
moedig als een graalridder, snel als hinde, fraai als een koperwiek,
vechtlustig als een peltast en machtig als een ruwaard, hij beroerde
de stukken met een engelachtige gratie: ik kwam er gewoonweg niet
aan te pas. Als was ik zo zacht als kreefteboter, zo makkelijk
werd ik door deze lepe en geduldige topschaker fijngeknepen. Achteraf
had ik het al moeten weten toen hij met een vastberaden en onoverwinnelijke
blik zijn eerst Lucky Strike aanstak: deze uitverkoren
zwartspeler zou mij kraken.
De lezer vraagt zich nu misschien af over welke heroïsche
figuur ik het eigenlijk heb. Wie van de negen aardse Rabilsky-stervelingen
speelt er in vredesnaam tegenwoordig schaak van een andere planeet.
Wel, ik heb het hier over de Grote Spariebarie. De leptosome
Haarlemmer, met zijn elegante, maar te lange, paardestaart en
zijn morsige overhemden -dat wel- die ook al tweevoudig kampioen
Hanke Winius na twaalf zetjes armlastig in het zand deed happen.
Deze historische vernedering, deze eloquente opknoping deed Hanke
Winius overigens, naar mijn smaak volkomen ten onrechte -hij zou
er nog slecht van moeten slapen- af als 'een incidentje'. André
Spaargaren, de Prévinairestraat-bewoner, de man die ook
drievoudig kampioen Erik Drayer, in de West-Haarlemse derby, geen
schijn van kans gaf.
Deze André Spaargaren, verlost van het tijdrovende voorzitterswerk,
manifesteert zich als de nieuwe topdog van het Rabilsky-schaak.
Zes IMRT-toernooien lang speelde hij in de schaduw van Erik Drayer,
Sander Janknegt en Hanke Winius. Maar hij was als een rups, die
nu uitgegroeid is tot een kleurige vlinder, hij was als een knop,
nu geworden tot een prachtige bloem.
Schaaktalent heeft André Spaargaren in overvloed, hij is
ervaren als geen ander en hij kan goed overweg met de toenemende
druk. Ik weet niet of hij zo onaantastbaar zal eindigen als Hanke
Winius in het zesde IMRT, maar ik wil bij deze toch, met stelligheid,
mijn voorspellingen van de Rabilsky-toto herroepen. Ik denk momenteel
dat André Spaargaren als titelfavoriet gezien moet worden.
Het eerste kampioenschap van de Grote Spariebarie, dat
zou toch een heel mooi geschenk zijn voor een ieder die het Rabilsky-schaak
een warm hart toedraagt.
HJE
Zie ook dit en
deze
Naar volgende artikel